De duivel

Als ik terugkom zie ik dat Cor in de zon is gaan zitten met zijn onvermijdelijke cryptogram. Het potlood tussen de wijs- en middelvinger van zijn rechterhand. Naast zijn stoel twee bierflesjes. Cors manier om zich te ontspannen. Altijd. Cor houdt van regelmaat en patronen. We hebben het daar al vaak over gehad want ik ken hem al lang en voor mij voelen zijn patronen aan als een harnas. Het stoort me dat ik onze conversatie die zal volgen al van te voren uit kan schrijven. “Zoooo..” zal hij zeggen. “En? Hoe was het?”en daarna, ongeacht mijn antwoord :”Kijk aan!”

Hoewel ik eigenlijk weet dat het zinloos is stel ik voor om het weer eens te hebben over hoe het is om tegelijk op dezelfde plek te zijn. Zinloos zeg ik, want dat hebben we al vaak gedaan. Ik zal open en voorzichtig beginnen en hij zal onmiddellijk reageren met zich verdedigen en verantwoorden, ook al heb ik het over mezelf en niet over hem. Hij zal zijn zeurderige kleine-jongetjesstem opzetten en ik zal daar boos om worden omdat ik me in de moederrol gedrukt voel die ik niet wil spelen.

Deze keer gaat dat niet anders. Hoewel ik creatief ben en erover heb nagedacht reageer ik net als anders. En Cor natuurlijk ook. Hij blijft maar herhalen met die toon van hemdat hij het zich niet bewust was, het niet zo bedoeld had, er niets aan kan doen.Ik merk maar vaag op dat er hete vlagen woede door mijn lijf golven. Dat ik mijn stem verhef. Cor krimpt in elkaar. Daar word ik nog bozer van. Met een bijna bovenmenselijke kracht dwing ik mezelf tot een kalmer, vriendelijker toon. We moeten iets gaan doen, zo gaat dit niet. `Maar ik heb alleen maar gezegd dat ik een maaltijd zal klaarmaken!`jammert Cor. Het jongetje heeft nu behoefte aan geruststelling en een complimentje. Ik geef hem dat niet. Daarmee zou ik de moederrol die ik zo verafschuw bevestigen.

Teruglopend voel ik me in de tang. Ik heb nog nooit iets lekker gevonden wat Cor maakte, maar dat zeggen zou olie op het vuur zijn. Ik moet hem gelegenheid geven om iets voor me te doen en dan dankbaar zijn, dat is de enige manier om de rust te laten weerkeren. Maar zelf heb ik behoefte aan even alleen zijn. Ik vraag hem of hij het wiel weer in mijn fiets wil zetten, op een veel te bitse toon. Schokschouderend vertrekt hij. Ik zie dat hij trilt, het hoofd gebogen als een paard. En ik voel niets dan kille woede.

Ik pak een ui en begin die te snipperen.Daarna doe ik water in de pan voor de pasta. Adem halen. Mezelf voelen, probeer ik, maar ik voel niets meer. Kennelijk ben ik ertussenuit gevlogen. Ik concentreer me op een tweede ui, me ervan bewust dat dit een moment is waarop ik in mijn vingers kan snijden. Dan komt Cor weer aangebeend, met grote passen. `Je ventiel is nu helemaal stuk.`zegt hij. Er is niets meer aan te doen.´Zeg dat niet tegen mij.`antwoord ik.´Los het op, of niet, maar bespaar me dit. Stoppen nu daarmee. Ik kan het niet handelen.`

Cor stopt niet. Hij heeft dat stemmetje weer. Hij moet en zal me tot in detail vertellen hoe het ging. De strekking is dat hij heel erg zijn best heeft gedaan en dat het per ongeluk was. Achter iedere zin hoor ik een onuitgesproken ´mama´.

`Stoppen!`brul ik. ´Ophouden nu.´Hij doet het niet. Gaat nog meer woorden zeggen. En ineens schop ik hem onder zijn kont. Hij schrikt, kijkt me aan en schakelt naar de ´mea-culpa-modus. Hij huilt een beetje en jammert dat het zijn schuld is, dat hij altijd alles fout is en dat hij daar niets aan kan doen omdat hij er geen bewustzijn op heeft. Ik wou dat ik kon zeggen dat ik op dat moment flitsen uit mijn verleden zag. De man van mijn moeder, twintig jaar ouder dan zij, die met zijn vieze oude handen tussen mijn benen op mijn borst lag te janken midden in de nacht. Jammerend dat het allemaal zo moeilijk voor hem was, zijn adem stinkend naar whiskey en Brandaris. Maar dat is niet zo. Dat komt pas later, in de nacht. NU zie ik alleen maar Cor. En hoewel ik al dertig jaar bevriend met hem ben en dus veel van hem houd voel ik nu alleen woeste woede. Ik storm op hem af en stomp hemzo hard als ik kan op zijn borst. En ik schop. Jezus, waarom doe ik dit? Waarom kan ik niet stoppen? Waarom loop ik niet weg? Ik schreeuw en ik schaam me en ik kan niet stoppen.

Het eten blijft onaangeroerd. Pas als Cor de afwas gaat doen en dus uit mijn blikveld verdwijnt kom ik langzaam uit mijn verzengende hypnose. Ik ga met mijn toilettas naar de douche, als een mechanische lappenpop. Durf niet om me heen te kijken, iedereen heeft me gehoord natuurlijk. Cor is zielig en ik ben slecht.

Dit is hem, mijn duivel. En ik begrijp nu waarom ik al meer dan veertig jaar liever mijn tanden kapot knars dan er een glimp van naar buiten te laten. Ik hoop dat het echt waar is wat ik op de schrijfcursus leerde: dat als je open bent en eerlijk, dat dan de harten zullen opengaan, want op dit moment vind ik het moeilijk om van mezelf te houden. Ik ben zo bang dat het toch waar is dat sommige verhalen te erg zijn om te vertellen..

 

Fiets

“Route Barré” staat met zwarte koeienletters op een enorm signaalgeel verkeersbord. ‘Dat zal wel weer’ mompelt Mees tegen niemand in het bijzonder, want ze is alleen. Mees is al tien dagen lang alleen onderweg op haar fiets. Sinds een paar dagen is ze gaan praten. Tegen haar overleden vader, met haar levenloos geboren broertje en met verschillende onstoffelijke verschijningen zoals godinnen en opgestegen meesters. Mees houdt ervan zich te laten leiden door haar intuïtie en door tekenen van de natuur, al laten die laatsten zich niet altijd goed duiden.

Bij de vorige route barree waren er drie buizerds in de lucht. Volgens Mees een onontkoombaar teken dat het mee zou vallen met de wegwerkzaamheden. Dat bord gold natuurlijk voor auto’s, niet voor fietsen. Onder toeziend oog van de hoge buizerds begon ze aan het hek te sjorren. Na enig gepast geweld kon het hek opzij en de fiets erdoor. Fieuww, deden de buizerds. Na het hek achter zich gesloten te hebben vervolgde Mees haar weg. Een kilometer of acht, vrijwel één lange, heerlijke afdaling. En toen hield de weg ineens op. Hij eindigde in een enorme berg grind met daarachter alleen nog moerassige drassigheid. Bij nader inzien hadden de buizerds gewaarschuwd en niet aangemoedigd. ‘Onthouden, dit’ zei Mees tegen zichzelf. En keerde om voor een acht kilometer lange klim. De buizerds waren weg.

En nu dus weer zo’n bord. Route barré. Geen buizerd te zien! Is dat een teken? Kun je iets afleiden uit de afwezigheid van iets? Mees loopt een stuk de weg af achter het bord. Ook om de hoek lijkt de weg gewoon onbeschadigd verder te gaan. Maar zestien kilometer om is ver op een fiets. Mees besluit haar hoger zelf te raadplegen. Of haar beschermengel. Nou ja, iets. Met behulp van de zonnestand en het kompas op haar stuur bepaalt ze waar het noorden is. Dan zoekt ze een vlakke plaats en verdeelt haar gewicht gelijkmatig over haar voeten. Het gezicht en de tenen naar het noorden gekeerd. Nu de testvraag:’Ben ik een vrouw?’ prevelt Mees.Onmiddellijk voelt ze zich naar voren hellen, het gewicht op de tenen. Een overtuigend ‘Ja!’ betekent dat.’Ben ik een man?’ Wap, ze zwenkt naar achteren. Moet zelfs een stap zetten om niet te vallen. Mooi, dit werkt. ‘Kan ik hier verder fietsen?’vraagt Mees. Haar lichaam helt een beetje naar achteren. Dat is niet overtuigend genoeg. ‘Dat komt omdat ik dat denk!’ zegt Mees tegen haar onzichtbare helpers. Willen jullie me het juiste antwoord geven, ongeacht wat ik denk? Weer de vraag, en nu gebeurt er niets. Mees schudt haar lijf en kijkt nog een keer op de kaart. De weg ligt helemaal onderaan en loopt zelfs hier en daar van de kaart af. Onmogelijk om te zien hoe ver de omleiding om zal zijn.’Kan ik hier doorfietsen?’vraagt Mees nog een keer. Nu helt haar lichaam naar voren. ‘Mooi zo’zegt Mees. Ze trekt het bord opzij en duwt haar fiets erlangs. Na een paar kilometer treft ze inderdaad een stukje ongeasfalteerde straat aan. Her en der ligt achtergelaten stratenmakersgereedschap: een drilboor, een vuistje en houtjes met touwtjes eraan. Mees tilt voorzichtig haar fiets over de touwtjes. Dan pas ziet ze de keet met de open deur. Zes mannen zitten daarbinnen, ieder met een homp brood in de knuist. Een paar van hen steekt een hand op ter begroeting. ‘A tout suite!’ zegt er een. Tot zo meteen. Mees lacht naar de mannen in de keet. ‘Mais non! Je continue!’zegt ze. De mannen halen hun schouders op.

Haha! Dat was het al. Mees maakt er spontaan een liedje over. Dat goede dingen altijd gemakkelijk gaan, zingt ze. En dan is er nog een gat in de straat. Een diep gat dit keer, met helemaal op de bodem uitstekende slangen en buizen en pas gestort beton. Niemand in de buurt. Het gat is minstens twee meter diep en aan de kant van Mees met een loodrechte wand. Wel is er aan de zijkant een heel smal richeltje waarover gelopen is. ‘Dat is te smal voor mij en mijn fiets’ zegt Mees. En probeert het vervolgens toch. Het gaat tot halverwege goed, dan glijdt het achterwiel weg en is de fiets niet meer te houden. Hij dondert et bagage en al naar beneden en omdat Mees niet los wil laten valt ze erbovenop. Net naast het pas gestorte beton. Even blijft Mees op de fiets liggen om na te denken over wat deze faut-passe haar te zeggen heeft. Fieuw, hort ze ten antwoord. Hoog in de lucht cirkelt een buizerd, termiekend op de warme lucht.

Zweethut

samhain 2017thuis en zweethut, aug.2007 037zweethutplaatjeDe zweethut is een ceremonie die oorspronkelijk bij de indianen werd gebezigd, hoewel er ook vergelijkbare rituelen plaatsvonden bij andere natuurvolken. Er zijn allerlei tradities in, waar ik er niet een van volg. Een hut bij mij is een dag voor jezelf, liefdevol en geconcentreerd contact leggen met je ziel, je ‘hogere weten’, God, Wakan Tanka, Groot mysterie, of hoe het onnoembare ook heet voor jou. Tegelijkertijd is een zweethutceremonie bij mij vrij concreet. We maken verbinding met de elementen : het vuur, de aarde, het water en de lucht en ondergaan het alchemistisch proces wanneer we deze elementen met elkaar in contact brengen. De zweethut stelt je in staat om je te her-inneren wat werkelijk belangrijk is voor je en wat niet. Dat is voor iedereen verschillend, vandaar dat ik geen vaste traditie navolg, maar werk met wie er in de hut is en welk proces je doorloopt.     Een zweethutceremonie duurt een hele dag. We zorgen samen voor het hout, het vuur, de hut en de stenen. Meestal doen we wat voorbereidend creatief werk om onze focus te richten. Na de hut sluiten we af met een gezamenlijke potluckmaaltijd. Als je meer wilt weten over de gang van zaken in en om een zweethut bij mij, neem dan contact met me op . Per mail : annemarie@annevginkel.nl, of telefonisch : 06-50524941. Meestal geef ik zo’n 4 ceremonies per jaar, het is echter ook mogelijk om een hut te wijden aan een speciale gelegenheid voor jouzelf, een nieuwe verbinding bijvoorbeeld, of op het moment dat je een nieuwe weg in gaat slaan in je leven. Het is bijna altijd mogelijk om voor zulke zaken op korte termijn een hut te plannen. Benieuwd? Neem contact op! De data waarop de al geplande ceremonies plaatsvinden vind je hieronder.

ZONDAG 11 SEPTEMBER : Healing Earth Festival, Uffelte, Uelenspieghel aanvang 11 uur

ZATERDAG 29 OKTOBER : Samhain, Schapendijk 7 Veldhoek (GLD) aanvang 10 uur

ZATERDAG 4 NOVEMBER 2017 : Samhain, Schapendijk 7  Veldhoek (GLD) aanvang 10 uur

 

snol! snol!

Vandaag mag ik voor het eerst weer naar buiten en kan ik dat ook. Natuurlijk probeerde ik het al eerder deze week en niet dat ik er een bekeuring voor kreeg, maar t kwam me toch duur te staan. Op eindeloze hoestaanvallen midden in de nacht onder andere.

Waarschijnlijk ondermijnde ik daarmee ook mijn helingsproces, hetwelk hierdoor vertraging opliep. Gisteren was alles op : de overgave, het geduld, de mildheid, de dankbaarheid.. ik kon alleen nog maar SNOL! SNOL! roepen. Dat laatste in de richting van een niets vermoedende, zelfs enigszins behulpzame ambtenares, die helaas niet is uitgerust met empathie. Dus dan dacht ik weer een poosje : ‘zij meent dat niet persoonlijk, zij doet gewoon haar werk, zij kan ook niet weten dat ik ziek ben, zij is ook maar een mens ‘enz. en dan ineens weer SNOL! SNOL!

Ik moest dus echt vroeg naar bed. Tot mijn grote vreugde kwam er van slapen daadwerkelijk iets terecht. De afgelopen week heb ik elke nacht getobt met doorweekte shirtjes en lakens (ik had torenhoge koorts) en hoestaanvallen, vannacht was het plotseling uren later en licht toen ik mijn ogen weer opendeed.

Het was een plezierige hereniging met het aardse leven : de zon scheen op mijn gezicht en ik ervoer aangename tintels, i.p.v. de doffe pijn in mijn spieren en het geloei in mijn oren waar ik al bijna aan gewend was. Opgetogen dan ook aan de dag begonnen en mij verheugd aan een wandeling door de stad gewaagd.

Daar blijkt dat mijn voorraadje energie nog wel wat dun is. Na vrijwel ondersteboven gelopen te zijn door brullende jongens zelfs helemaal op. Ik beland in een rij bij de drogist. Voor mij staat een vrouwtje op leeftijd uit de categorie die mijn vroegere ik ‘fatsoensrakker’ zou hebben genoemd.

-Vraagt U wat een fatsoensrakker is? Ik dacht dat dat vanzelf sprak! Enfin, meestal zijn het mannen. Je herkent ze aan hun misprijzende uitstraling, let op de naar beneden wijzende mondhoeken. Ze hebben meestal van dat rechte haar en bijvoorbeeld een sjaaltje om waar minuten lang op is geknutseld om het zo te laten zitten als het zit. Er zit geen vlek op de kleding van de fatsoensrakker. Verder is hij/zij te herkennen aan de alerte blik. Hij/zij weet namelijk hoe het hoort en verdenkt de rest van de mensheid ervan dat minder te weten, of minder belangrijk te vinden. Mocht U een misstap begaan onder de ogen van een fatsoensrakker, dan kunt U er zeker van zijn dat U daarop wordt aangesproken, op sterk afkeurende wijze.-

Maar nu ben ik opnieuw geboren. Ineens zie ik de kwetsbaarheid van het oorlelletje en nekje van de mevrouw. En in plaats van haar met mijn mentale verzet te torpederen stuur ik haar alle liefde en geruststelling die ik in mijn hart kan vinden. Dat is steeds meer, als de stroom eenmaal op gang is. Gelukkig is de rij best lang. Als ze aan de beurt is breekt het gezicht van de kassajuffrouw open in een stralende glimlach. De mevrouw heeft zich vergist, maar dat geeft helemaal niks, dat is ook heel voorstelbaar en ze is de enige niet, enfin, de mevrouw is een prinses in plaats van een zure taart en daar gaat ze van lachen. Hetgeen een sprongetje in mijn hart teweeg brengt.

Wauw, dat is pas toveren! Dit ga ik vaker doen, wat wordt het mooi dan, alles.

Vlieland

Op de sociale media kwam een bericht voorbij. Een vertoornd bericht. De schrijver meldde dat het nu de spuigaten uitloopt op Vlieland. Het eiland is het eiland niet meer. Steeds drukker en commerciëler wordt het daar! Hoewel ik de grief begrijp en beaam moest ik er toch om glimlachen.

Op Vlieland ben ik verwekt in een tentje van canvas. Mijn voetsporen staan er letterlijk want mijn ouders drukten elk jaar mijn voetje in het door de zon zacht geworden teer van de pier. Ik leerde er lopen. De halve straat van thuis stond er ook, op Stortemelk, in degelijke tenten met houten haringen in het losse duinzand. Zo was het altijd al geweest en zo zou het altijd zijn. Vanwege mijn conceptie vond ik dat Vlieland een beetje van mij was. De anderen vonden ook allemaal dat Vlieland een beetje van hun was. Iedere zomer was het een dagelijks terugkerend onderwerp van gesprek van baas boven baas. “Toen wij hier al kwamen was er nog niet eens een kampeerterrein!” zei dan bijvoorbeeld iemand. Ik heb dus heel vaak gehoord van dat er  nog geen boot voer tussen Harlingen en Vlieland. Het veer naar Terschelling werd onderweg ge-enterd door een klein bootje. De mensen moesten hun baby’s en de bagage naar de matrozen gooien alvorens zelf over de reling te klimmen, op volle zee! In mijn oren klonken de verhalen zo heroïsch als de ontdekking van America.

Maar toen kreeg Vlieland dus een eigen veerboot en werd voor het eerst verzucht dat het eiland het eiland niet meer was. De vergelijking met Columbus houdt niet op bij de zeeheldenverhalen. De manier waarop wij onze intrek namen op een bepaald deel van het kampeerterrein had iets weg van kolonisatie. We wisten goed hoe alles moest met kamperen. We hadden een primus, een geul om de tent, zéér spartaanse matjes en geen stoel. Als er anderen kwamen, vooral anderen met zoiets verachtelijks als een bungalowtent, dan gingen we met z’n allen zitten kijken hoe de tent werd opgezet. Niet zelden gingen die mensen dan toch maar ergens anders staan. Later in mijn leven ontmoette ik iemand die vertelde dat hij op zijn beurt ons had begluurd, bezienswaardig als we waren met nauwelijks kleren aan en onze lugubere verzameling konijnenschedeltjes en jutspul, maar dit terzijde. Het moge duidelijk zijn dat wij échte Vlielandgangers waren en de anderen niet.

Toch kwamen er steeds meer anderen, en wat nog erger was, steeds meer faciliteiten voor die anderen. Aanvankelijk waren er geen caravans op Stortemelk, om de eenvoudige reden dat er geen auto’s op het eiland mogen. De klad kwam erin toen het bagagevervoer vouwwagens begon te verslepen. Op het oude Vlieland was nooit een bal te doen. We gingen steevast 6 weken en in die tijd 1 keer naar de midgetgolfbaan die al 80 jaar hetzelfde is, 1 keer naar de film in de Bolder die vertoond werd als het meer dan 6 dagen achter elkaar regende en we hadden een abonnement voor de bibliotheek. Dat laatste hielp niet want we hadden alle boeken al gelezen en er kwam nooit een nieuw boek bij.

Nu, onder druk van de anderen, is het eiland veranderd in een soort pretpark. Konden wij nog, met behulp van gejutte en gevonden dingen, onze kampeerplek uitbreiden tot een flink stuk eigen terrein, tegenwoordig zijn er plaatsen met nummers en hekjes. Je kunt je er 24 uur per dag laten bezighouden. Er zijn arrangementen, festivals, nieuwe restaurants en hotels. Je kunt gemotoriseerd over het strand racen, zelfs over mijn voetstapjes. Er speelt altijd ergens een band en als je wilt kamperen in het hoogseizoen moet je 5 jaar van te voren reserveren. De laatsten die nog een baby naar een matroos hebben gegooid zijn op sterven na dood. Ze hebben toch gewonnen, de anderen. Maar we zouden natuurlijk naar Rottum kunnen gaan.

Geloven

Mijn oma was een klein vrouwtje met een grote bril. Ze beschikte over een enorme kennis over de meest uiteenlopende zaken (de Hoekse en de Kabeljouwse twisten!) en zij wist wat wij overal van vonden. Ondanks haar postuur kon ze een flinke pot bier op. “Godsdienst is opium voor het volk!” zei ze dan bijvoorbeeld, en ik knikte. Het was heel zielig voor al die mensen die geloven dat er ergens een soort politieagent op een wolk zit die de hele tijd zegt dat ze alles verkeerd doen. Thuis hadden wij niet Marx, maar wel die poster van een blote vrouw tussen de koeien op de W.C., en dat was net zoiets.

Desgevraagd antwoordde ik dus dat ik openbaar was, want dat stond op de gevel van mijn school. Zo onderscheidde ik me van de katholieken en de protestanten, de islam hadden we nog niet. Toch was ik stiekem erg jaloers op kinderen die naar de zondagsschool gingen. Als ik ze naar buiten zag komen zagen ze er blij uit. Ze hadden samen gezongen en gepraat. Sterker nog : ze hadden naar elkaar geluisterd. Bij ons thuis was dat nooit, daar praatte iedereen door elkaar heen. In het diepste geheim geloofde ik ook van alles. Niet in God, maar wel in kabouters en elfjes en zo. Ook zorgde ik in mijn eentje voor het heil van al mijn dierbaren door nooit op het zwart te stappen bij het zebrapad en er precies 21 seconden over te doen om langs de heg te komen.

In mijn latere leven stond het me vrij om wat ruimdenkender te worden. Op de school voor sjamanisme zag ik alle goden van de hele wereld aan me voorbij trekken. Tot mijn grote vreugde was er zelfs een mannetje uit Nieuw Zeeland bij die naast mijn tent ging zitten en kabouters aanwees.

Ik heb ervaren dat er voorbij mijn denken nog iets is. Wijzer. Onaantastbaar. Aangezien ik geen voorbeeld heb, vul ik dat naar believen in. Ik ga in trance en bevind me tussen archetypen, halfgoden, sprookjesfiguren, engelen of opgestegen meesters. Dieren zijn mijn favoriet. Zwemmen met walvis, vliegen met adelaar, spelen met otter, ik doe dat vaak. Ik ga slapen met een vraag en krijg het antwoord in mijn droom. Als ik iets nodig heb, heling, bescherming of wijsheid, dan zie of visualiseer ik een kleur. Dat werkt zelfs als ik het koud heb. Het is een deel van mijn dagelijkse realiteit geworden. Ik let op tekens in de natuur. Als er een windvlaag opsteekt of een vogel vlakbij me komt zitten vraag ik me snel af waar ik aan dacht. En wat het verschijnsel daarover te zeggen heeft. Een roodborstje in de boom in mijn tuin, en ik vroeg me juist af of de man die ik gisteren ontmoette mij ook leuk vindt! Zo laat ik mij leiden door aanwijzingen van buiten mijzelf… Mijn oma zou zich omdraaien in haar graf, ware het niet dat zij dáár niet in geloofde.

Tweestrijd

Ik ga een bekentenis doen die waarschijnlijk niet tot mijn aanbeveling strekt. Maar het is erg actueel en dus adequaat: ik heb carnaval gevierd en ik heb ervan genoten. Zelfs meer dan eens. Carnaval is natuurlijk een abject feest. De hele goegemeente permitteert zich allerlei perversiteiten, gehuld in boerenkiel of aardbeipak. De bijbehorende muziek is abominabel en het geheel gaat gepaard met veel bier, voor de gelegenheid gerekend in meters.

Hoewel ik van boven de rivieren ben deden mijn ouders hieraan mee. Jaarlijks togen zij naar Breda, gehuld in iets met veel zakken om hun bier in te doen. Een familielid van de koude kant haakte marsmannetjes met enorme penissen. Die speldden zij op hun pak. Ik zwoer bij alles wat heilig is dat ik me nooit tot de polonaise zou verlagen.

Maar op een dag was ik 17 en verliefd op iemand die net als ik in Amsterdam woonde, maar in Maastricht geboren was. Een knappe man, veel ouder dan ik. Hij was kunstenaar en sprak in orakels. De onbereikbaarheid van zijn hart maakte hem onweerstaanbaar. Het werd carnaval, hij ging terug naar Maastricht en ik mocht niet mee. Hij ging het niet vieren, zo zei hij. Bovendien vond hij me te jong om me voor te stellen aan zijn jeugdvrienden maar dat zei hij niet. Ik hield het vol tot maandagochtend. Toen ging ik alsnog met de trein achter hem aan, al was ik nog nooit in Maastricht geweest, had ik geen adres en bestond de mobiele telefoon nog niet. Vanaf Eindhoven begon ik al bier te krijgen. Eenmaal in Maastricht aangekomen was ik zelfs al een beetje verkleed. Ik had hier en daar een hoedje en wat schmink gekregen en ik vond dat ik ermee door kon. De warmte van de zuidelijkste stad van Nederland slokte me op. Ieder pintje werd in glas getapt. Dat ging niet stuk, daar werd en wordt nog steeds goed op gelet. In Maastricht kun je met carnaval overal je lege glas neerzetten op daartoe aan de gevels bevestigde plankjes.

Tot mijn eigen verbazing kwam ik na een aantal uren daadwerkelijk mijn liefde tegen. Die was goed in de tering naar de nering zetten en accepteerde mijn onaangekondigde komst. Wel vond hij dat ik gepaster gekleed moest gaan. Hij wikkelde mij ter plekke in van dat bubbeltjesplastic waar je normaal gesproken breekbare dingen in doet. Een origineel kostuum, maar erg onhandig als ik moest plassen, en dat was vaak. Daags erna was het meteen na het wakker worden alweer carnaval. Of vastelaovend, zoals ze het daar zeggen, ook ‘s ochtends. Een vriendin was Socrates en dus moest ik Plato zijn, hetgeen toen nog een onduidelijke rol voor mij was. In elk geval hoefde ik er alleen een laken bij aan en een beetje ernstig kijken. Zo zag ik het Mooswief de lucht in gaan, in mijn Platolaken bij -4, en ik was gelukkig. De rest weet ik niet meer zo heel goed, alleen dat het wief weer naar benden kwam en dat ik daarvan moest huilen. Dat sloeg nergens op, want de dag daarna gingen we, onder het mom van ‘hering biete’ weer gewoon verder. Toen ik uiteindelijk terugkwam in Amsterdam had ik het gevoel op een andere planeet geweest te zijn. Een hele mooie planeet met muziek en kleuren. Ik draaide Beppie Kraft nog tot in juni.

In mijn nieuwe huis valt een circulaire in de brievenbus. De buurt wordt opgeroepen om de jaarlijkse optocht op te luisteren met carnavalsmuziek en open deuren. De oude afkeer maakt zich van mij meester. Het idee alleen al dat er straks in deze straat, waar ik mij veilig waan, een hossende menigte op wagens van papier machee met pissende mannen erop zal trekken maakt meteen dat ik uitwijkmogelijkheden ga zoeken. Dan krijg ik een bericht van vriend Hans uit Maastricht. “Doe je mee met ridder Hancelot?” vraagt hij? “Ben ik dan Guinevere?” sms ik terug?”Wie is dat?” vraagt hij per omgaande. Ken ik nog iemand in Groningen?

Uitburgering

In deze turbulente tijd mag ik mijn steen bijdragen door gevluchte mensen op te leiden om in dit malle land te kunnen leven en werken. Behalve dat ik dat ervaar als een voorrecht zet het me ook aan het denken over mijn eigen cultuur. Wat zijn er hier eigenlijk veel dingen waar ik zelf niks van begrijp! Sommige zijn relatief onschuldig, zoals de collectieve liefde voor 4-potige, blaffende gevaarten met tanden.

Hoewel, onschuldig… Ik begrijp weinig van hondenbezitters, en dat is dus zo’n 70% van de Nederlanders. Zelf enorm intolerant wanneer het gaat om in de rij staan, in het verkeer zijn of accepteren dat de buren anders zijn, maar als het op de hond aankomt moet ineens alles kunnen. Vanmiddag nog werd ik in mijn hand gebeten door een kolos van een kilo of 50. Ik had een handschoen aan, die de hond van mijn hand trok en hevig begon te bekwijlen. Hij wilde de handschoen niet teruggeven. De mevrouw die bij hem hoorde was een keurige dame met bont aan en goud om. Ze zei niet, wat je zou verwachten :”Het spijt mij, ik zal de handschoen voor u wassen!” In plaats daarvan stak ze een beschuldigende wijsvinger in de lucht. “Hij vindt het niet leuk!” riep ze. Ik was te verbouwereerd om te vragen wát de hond niet leuk had gevonden. Het was me ontgaan, ik was alleen maar bezig geweest met zo onbeschadigd mogelijk langs hem komen. Affijn, ik zal van mijn stokpaard afkomen, maar dat is dus iets wat ik niet begrijp.

Ook vind ik het hebben van, of het verlangen naar een SUV onvoorstelbaar. Een suf is een hoge auto die vreselijk duur en erg vervuilend is, maar waarmee je goed door modderstromen kunt rijden, of door los zand. Hebben wij dat? Nou dan!

Nog kwalijker dan voorgaande voorbeelden is onze grenzeloze behoefte aan controle. Als er ergens een verwarde tiener met een klapperpistool een streek uithaalt dan krijgt hij bij ons geen pak voor zijn broek. Nee, er volgt nationale regelgeving op. Alle politieagenten hun wapens mee naar huis! Nee, dat is lekker veilig. Nog heel even en dan worden we hier, net als in Amerika, door peuters van 3 per ongeluk doodgeschoten.

Ik begrijp dus dat leren om in dit land te wonen niet eenvoudig is. Maar mijn leerlingen zijn er welgemoed aan begonnen. Stralend, open en leergierig zijn ze gestart met de opleiding. Ze zijn zo geïnteresseerd in elkaar en in alles dat het me ontroert. Dat willen we allemaal wel voelen! Tijdens het lesgeven knijpt de mevrouw die naast me zit telkens even in mijn been. Van een van de deelnemers krijg ik een mail waarin staat :’dit is mijn huiswerk. ik vind u lief.’

Deze mensen zijn een dusdanig goed voorbeeld dat ik overweeg om een uitburgeringscursus te organiseren. Voor iedereen met een hond, een SUV of angst voor vreemdelingen. Kom maar bij ons en zie hoe het ook kan. Het huiswerk voor de eerste les is : Schrijf op : Ik vind je lief.

Auditie

Ow, gruwel, audities! Op mijn 14de viel ik vanzelf met mijn neus in de boter. Ik werd notabene gevráágd om een hoofdrol te spelen in een televisieserie van de -toen nog bestaande- IKON. De IKON stond garant voor degelijke,  educatieve, en dus oersaaie programma’s, maar ik werd desondanks daags na de uitzendingen op straat herkend. Bij mij groeide derhalve abusievelijk het idee dat er een groot actrice in mij huisde, en ik toog dan ook naar de theaterschool. Die heb ik daadwerkelijk doorlopen. Echter, eenmaal onderweg naar een roemrijke carrière met Nipkovschijven en interessante feestjes, bleek ik niet bestand tegen de onechtheid van het wereldje. “Hee, hallo zeg, wat énig om jou hier te zien! Wat zie je er goed uit!! Hoe heet je ook alweer?” Smak, smak, twee zoenen in de lucht.

Zo’n ontmoeting is voor mij voldoende om volledig dicht te klappen. Met stomheid geslagen. Geen idee wat ik terug zou kunnen zeggen. En het kan nog erger : om aan werk te komen doet een acteur audities. Dat zijn een soort vleeskeuringen waarbij je op van alles beoordeeld kunt worden, terwijl je van te voren niet weet op wát. Als je keihard gewerkt hebt om een ingewikkelde monoloog uit Hamlet voor te bereiden, in het Engels, nachten studie kostte dat, dan word je afgewezen om je haarkleur. Na een heleboel zanglessen kon ik vrij aardig een hartverscheurend nummer uit Hair ten gehore brengen. Toch viel de keuze  niet op mij, om de eenvoudige reden dat het kostuum voor de rol mij twee maten te groot was. Mijn collega’s doen moeiteloos 4 audities in de week, je moet het je niet persoonlijk aantrekken, zo zeggen zij. Ikzelf ben echter geneigd om na iedere afwijzing een week of drie met mijn hoofd onder een kussen te gaan liggen, onderwijl concrete zelfmoordplannen overwegend. Ik ben dus niet geschikt voor het vak, al heb ik altijd intens genoten van de momenten dat ik wel meedeed. Misschien is het onverenigbaar: houden van acteren en tegelijkertijd verlangen dat we transparant onszelf zijn. Maar ik benijd dus niemand die auditie moet doen.

Nu is ons koor op zoek naar een nieuwe dirigent. De procedure is zowel eenvoudig als zenuwslopend, voor de betrokkenen. 4 Weken lang krijgt er steeds een nieuwe musicus de kans om indruk op ons, het koor,  te maken. Veilig aan de andere kant vind ik dat reuze amusant om mee te maken. Koren zijn qua sociale samenstelling overal hetzelfde. Het repertoire kan verschillen, de grootte, het niveau, maar de samenstelling niet. In ieder koor in Nederland zitten een heleboel dames in of na de menopauze en een te klein aantal bedremmelde heren. De laatsten worden ruimhartig gepamperd door de dames, een koor zonder bassen en tenoren is immers een armzalig koor. Niet elke vent vindt dat fijn en zo is het sappelen om ze te houden. Het spreekt min of meer vanzelf dat de nieuwe dirigent een man zal zijn. Ski- en tennisleraren en dirigenten zijn mannen, anders werkt het niet. Een licht erotisch geladen sfeer hoort erbij, anders leer je niks. De eerste auditant heb ik gemist, maar door de reacties van de dames weet ik al dat de rest geen schijn van kans heeft. 23,was hij, hij had krullen en nog veel meer kwaliteiten waar een dirigent niet perse over hoeft te beschikken. Zelf was ik gecharmeerd van nummer 3. Die had welliswaar ook mooie schoenen, maar hij liet daarnaast het koor zo mooi harmoniëren dat ik er een beetje van moest huilen. Ik weet niet of hij iets gaat hebben aan mijn voorkeur, dat hangt ervan af. Waarvan af? Of de criteria bij audities inmiddels zijn verschoven naar iemand beoordelen op waar we hem voor vroegen.

Fiebek

Je zou door de huidige berichtgeving in de media bijna gaan denken dat ze het allemaal kwaad bedoelen, maar op deze school is dat echt niet zo. De respons op de aangereikte lesstof is abominabel, dat is waar. Herhaaldelijk aangeboden al : hygiëne, gezonde voeding, omgaan met cultuurverschillen en de onvermijdelijke communicatietechnieken. Bij navraag blijkt dat de leerlingen vooralsnog niets van het gebodene kunnen reproduceren, maar aan hun intentie ligt dat niet.

De klas bestaat uit een dozijn mensen uit 3 verschillende werelddelen, de meesten uit oorlogsgebieden. De hemel weet hoe ze hier terecht gekomen zijn. Aansluitend hebben ze voor een schandelijk lange tijd in een asielzoekerscentrum doorgebracht waar ze niets mochten, alleen ambtenaren te woord staan met een tolk. Ze zijn door de onnavolgbare sluizen van onze procedures gestuwd totdat ze, na het laatste formulier, onze maatschappij zijn ingespuugd. Helemaal legaal, dus nu moet er van alles. Inburgeren, een vak leren door studie en stage. Dit alles pakken ze aan met de sprankelende energie van “ik heb weer een kans” Met grote tegenwoordigheid van geest doen ze de was, lappen ramen en serveren koffie zoals dat hoort bij ons ± met een kaakje en precies om half 11.

In de klas is het een ander verhaal. Er zijn 3 juffen, een boek, een map en een e-learningprogramma. Ze moeten ook blokken voor hun examen, want zo doen wij dat hier. Wat leren wij die mensen dan? Wel, bijvoorbeeld de regels die gelden bij het geven en ontvangen van feedback. Ken jij één Nederlander die die regels spontaan toepast? Ik niet, en ik zou het herkennen want ik geef er al 20 jaar les in.

Als Nederlanders feedback krijgen schieten ze meteen in de verdediging. “Meneer, er zit een klodder mayonaise op uw boord”zei ik behulpzaam. “Kijk naar je eige!”repliceerde hij. “Ik kan de weg niet vinden in deze winkel””Oh, maar andere mensen kunnen dat wel dusss..””Mevrouw, deze koffie is koud.””Dat heb ik niet gedaan, die heeft mijn collega gemaakt!” Ook bij complimenten trouwens. Naar een vriendin:”Wat zit je haar leuk!””Ik moet anders hoognodig naar de kapper!” Het geven van feedback gaat ons zo mogelijk nog slechter af. Zelfs mensen die dat uit hoofde van hun beroep zouden moeten beheersen maken er een potje van. Onduidelijk zijn, intimideren en zelfs ronduit dreigen is schering en inslag. De conducteur in de trein kijkt langdurig vorsend over de rand van zijn bril. De reiziger mag zelf raden wat hij fout heeft gedaan en daarna wat de mogelijke straf zou kunnen zijn. De examinator vraagt bij voorkeur eerst : wat vind u er zelf van?

Gelukkig is er straks, dankzij de school, een hele klas voormalige asielzoekers die ons het goede voorbeeld kunnen geven. Al staart Asli vandaag nog met grote ogen naar het scherm. “Beschrijf het gedrag dat u heeft waargenomen” staat daar. Ze laat er een Somalisch vertaalprogramma op los, maar dat maakt de zin niet veel duidelijker.

Ik gooi het over een andere boeg en laat de leerlingen concrete complimenten voor elkaar opschrijven op ‘geeltjes.’ Een geeltje is een geel briefje met een plakrand. Ze mogen de complimenten op elkaars rug plakken. Het ruggetje van Aïsha is met 5 briefjes al vol, iemand plakt de zesde op haar hoofddoek, bovenop. Na de plaksessie mogen we in 2-tallen de briefjes van elkaars rug halen en lezen. “We worden er blij van” verklaart Diallo. “En zelfverzekerd!”zegt een ander. De les is afgelopen en de andere juf komt me aflossen. Ze groet de groep.” Dag Asli, hallo Aïsha, jij hebt daar iets.” De juf wijst naar het hoofd van Aïsha. Die kijkt haar recht aan en zegt:”Nou en?” Het lukt beter dan de bedoeling was.