Category Archives: columns

Vlieland

Op de sociale media kwam een bericht voorbij. Een vertoornd bericht. De schrijver meldde dat het nu de spuigaten uitloopt op Vlieland. Het eiland is het eiland niet meer. Steeds drukker en commerciëler wordt het daar! Hoewel ik de grief begrijp en beaam moest ik er toch om glimlachen.

Op Vlieland ben ik verwekt in een tentje van canvas. Mijn voetsporen staan er letterlijk want mijn ouders drukten elk jaar mijn voetje in het door de zon zacht geworden teer van de pier. Ik leerde er lopen. De halve straat van thuis stond er ook, op Stortemelk, in degelijke tenten met houten haringen in het losse duinzand. Zo was het altijd al geweest en zo zou het altijd zijn. Vanwege mijn conceptie vond ik dat Vlieland een beetje van mij was. De anderen vonden ook allemaal dat Vlieland een beetje van hun was. Iedere zomer was het een dagelijks terugkerend onderwerp van gesprek van baas boven baas. “Toen wij hier al kwamen was er nog niet eens een kampeerterrein!” zei dan bijvoorbeeld iemand. Ik heb dus heel vaak gehoord van dat er  nog geen boot voer tussen Harlingen en Vlieland. Het veer naar Terschelling werd onderweg ge-enterd door een klein bootje. De mensen moesten hun baby’s en de bagage naar de matrozen gooien alvorens zelf over de reling te klimmen, op volle zee! In mijn oren klonken de verhalen zo heroïsch als de ontdekking van America.

Maar toen kreeg Vlieland dus een eigen veerboot en werd voor het eerst verzucht dat het eiland het eiland niet meer was. De vergelijking met Columbus houdt niet op bij de zeeheldenverhalen. De manier waarop wij onze intrek namen op een bepaald deel van het kampeerterrein had iets weg van kolonisatie. We wisten goed hoe alles moest met kamperen. We hadden een primus, een geul om de tent, zéér spartaanse matjes en geen stoel. Als er anderen kwamen, vooral anderen met zoiets verachtelijks als een bungalowtent, dan gingen we met z’n allen zitten kijken hoe de tent werd opgezet. Niet zelden gingen die mensen dan toch maar ergens anders staan. Later in mijn leven ontmoette ik iemand die vertelde dat hij op zijn beurt ons had begluurd, bezienswaardig als we waren met nauwelijks kleren aan en onze lugubere verzameling konijnenschedeltjes en jutspul, maar dit terzijde. Het moge duidelijk zijn dat wij échte Vlielandgangers waren en de anderen niet.

Toch kwamen er steeds meer anderen, en wat nog erger was, steeds meer faciliteiten voor die anderen. Aanvankelijk waren er geen caravans op Stortemelk, om de eenvoudige reden dat er geen auto’s op het eiland mogen. De klad kwam erin toen het bagagevervoer vouwwagens begon te verslepen. Op het oude Vlieland was nooit een bal te doen. We gingen steevast 6 weken en in die tijd 1 keer naar de midgetgolfbaan die al 80 jaar hetzelfde is, 1 keer naar de film in de Bolder die vertoond werd als het meer dan 6 dagen achter elkaar regende en we hadden een abonnement voor de bibliotheek. Dat laatste hielp niet want we hadden alle boeken al gelezen en er kwam nooit een nieuw boek bij.

Nu, onder druk van de anderen, is het eiland veranderd in een soort pretpark. Konden wij nog, met behulp van gejutte en gevonden dingen, onze kampeerplek uitbreiden tot een flink stuk eigen terrein, tegenwoordig zijn er plaatsen met nummers en hekjes. Je kunt je er 24 uur per dag laten bezighouden. Er zijn arrangementen, festivals, nieuwe restaurants en hotels. Je kunt gemotoriseerd over het strand racen, zelfs over mijn voetstapjes. Er speelt altijd ergens een band en als je wilt kamperen in het hoogseizoen moet je 5 jaar van te voren reserveren. De laatsten die nog een baby naar een matroos hebben gegooid zijn op sterven na dood. Ze hebben toch gewonnen, de anderen. Maar we zouden natuurlijk naar Rottum kunnen gaan.

Geloven

Mijn oma was een klein vrouwtje met een grote bril. Ze beschikte over een enorme kennis over de meest uiteenlopende zaken (de Hoekse en de Kabeljouwse twisten!) en zij wist wat wij overal van vonden. Ondanks haar postuur kon ze een flinke pot bier op. “Godsdienst is opium voor het volk!” zei ze dan bijvoorbeeld, en ik knikte. Het was heel zielig voor al die mensen die geloven dat er ergens een soort politieagent op een wolk zit die de hele tijd zegt dat ze alles verkeerd doen. Thuis hadden wij niet Marx, maar wel die poster van een blote vrouw tussen de koeien op de W.C., en dat was net zoiets.

Desgevraagd antwoordde ik dus dat ik openbaar was, want dat stond op de gevel van mijn school. Zo onderscheidde ik me van de katholieken en de protestanten, de islam hadden we nog niet. Toch was ik stiekem erg jaloers op kinderen die naar de zondagsschool gingen. Als ik ze naar buiten zag komen zagen ze er blij uit. Ze hadden samen gezongen en gepraat. Sterker nog : ze hadden naar elkaar geluisterd. Bij ons thuis was dat nooit, daar praatte iedereen door elkaar heen. In het diepste geheim geloofde ik ook van alles. Niet in God, maar wel in kabouters en elfjes en zo. Ook zorgde ik in mijn eentje voor het heil van al mijn dierbaren door nooit op het zwart te stappen bij het zebrapad en er precies 21 seconden over te doen om langs de heg te komen.

In mijn latere leven stond het me vrij om wat ruimdenkender te worden. Op de school voor sjamanisme zag ik alle goden van de hele wereld aan me voorbij trekken. Tot mijn grote vreugde was er zelfs een mannetje uit Nieuw Zeeland bij die naast mijn tent ging zitten en kabouters aanwees.

Ik heb ervaren dat er voorbij mijn denken nog iets is. Wijzer. Onaantastbaar. Aangezien ik geen voorbeeld heb, vul ik dat naar believen in. Ik ga in trance en bevind me tussen archetypen, halfgoden, sprookjesfiguren, engelen of opgestegen meesters. Dieren zijn mijn favoriet. Zwemmen met walvis, vliegen met adelaar, spelen met otter, ik doe dat vaak. Ik ga slapen met een vraag en krijg het antwoord in mijn droom. Als ik iets nodig heb, heling, bescherming of wijsheid, dan zie of visualiseer ik een kleur. Dat werkt zelfs als ik het koud heb. Het is een deel van mijn dagelijkse realiteit geworden. Ik let op tekens in de natuur. Als er een windvlaag opsteekt of een vogel vlakbij me komt zitten vraag ik me snel af waar ik aan dacht. En wat het verschijnsel daarover te zeggen heeft. Een roodborstje in de boom in mijn tuin, en ik vroeg me juist af of de man die ik gisteren ontmoette mij ook leuk vindt! Zo laat ik mij leiden door aanwijzingen van buiten mijzelf… Mijn oma zou zich omdraaien in haar graf, ware het niet dat zij dáár niet in geloofde.

Tweestrijd

Ik ga een bekentenis doen die waarschijnlijk niet tot mijn aanbeveling strekt. Maar het is erg actueel en dus adequaat: ik heb carnaval gevierd en ik heb ervan genoten. Zelfs meer dan eens. Carnaval is natuurlijk een abject feest. De hele goegemeente permitteert zich allerlei perversiteiten, gehuld in boerenkiel of aardbeipak. De bijbehorende muziek is abominabel en het geheel gaat gepaard met veel bier, voor de gelegenheid gerekend in meters.

Hoewel ik van boven de rivieren ben deden mijn ouders hieraan mee. Jaarlijks togen zij naar Breda, gehuld in iets met veel zakken om hun bier in te doen. Een familielid van de koude kant haakte marsmannetjes met enorme penissen. Die speldden zij op hun pak. Ik zwoer bij alles wat heilig is dat ik me nooit tot de polonaise zou verlagen.

Maar op een dag was ik 17 en verliefd op iemand die net als ik in Amsterdam woonde, maar in Maastricht geboren was. Een knappe man, veel ouder dan ik. Hij was kunstenaar en sprak in orakels. De onbereikbaarheid van zijn hart maakte hem onweerstaanbaar. Het werd carnaval, hij ging terug naar Maastricht en ik mocht niet mee. Hij ging het niet vieren, zo zei hij. Bovendien vond hij me te jong om me voor te stellen aan zijn jeugdvrienden maar dat zei hij niet. Ik hield het vol tot maandagochtend. Toen ging ik alsnog met de trein achter hem aan, al was ik nog nooit in Maastricht geweest, had ik geen adres en bestond de mobiele telefoon nog niet. Vanaf Eindhoven begon ik al bier te krijgen. Eenmaal in Maastricht aangekomen was ik zelfs al een beetje verkleed. Ik had hier en daar een hoedje en wat schmink gekregen en ik vond dat ik ermee door kon. De warmte van de zuidelijkste stad van Nederland slokte me op. Ieder pintje werd in glas getapt. Dat ging niet stuk, daar werd en wordt nog steeds goed op gelet. In Maastricht kun je met carnaval overal je lege glas neerzetten op daartoe aan de gevels bevestigde plankjes.

Tot mijn eigen verbazing kwam ik na een aantal uren daadwerkelijk mijn liefde tegen. Die was goed in de tering naar de nering zetten en accepteerde mijn onaangekondigde komst. Wel vond hij dat ik gepaster gekleed moest gaan. Hij wikkelde mij ter plekke in van dat bubbeltjesplastic waar je normaal gesproken breekbare dingen in doet. Een origineel kostuum, maar erg onhandig als ik moest plassen, en dat was vaak. Daags erna was het meteen na het wakker worden alweer carnaval. Of vastelaovend, zoals ze het daar zeggen, ook ‘s ochtends. Een vriendin was Socrates en dus moest ik Plato zijn, hetgeen toen nog een onduidelijke rol voor mij was. In elk geval hoefde ik er alleen een laken bij aan en een beetje ernstig kijken. Zo zag ik het Mooswief de lucht in gaan, in mijn Platolaken bij -4, en ik was gelukkig. De rest weet ik niet meer zo heel goed, alleen dat het wief weer naar benden kwam en dat ik daarvan moest huilen. Dat sloeg nergens op, want de dag daarna gingen we, onder het mom van ‘hering biete’ weer gewoon verder. Toen ik uiteindelijk terugkwam in Amsterdam had ik het gevoel op een andere planeet geweest te zijn. Een hele mooie planeet met muziek en kleuren. Ik draaide Beppie Kraft nog tot in juni.

In mijn nieuwe huis valt een circulaire in de brievenbus. De buurt wordt opgeroepen om de jaarlijkse optocht op te luisteren met carnavalsmuziek en open deuren. De oude afkeer maakt zich van mij meester. Het idee alleen al dat er straks in deze straat, waar ik mij veilig waan, een hossende menigte op wagens van papier machee met pissende mannen erop zal trekken maakt meteen dat ik uitwijkmogelijkheden ga zoeken. Dan krijg ik een bericht van vriend Hans uit Maastricht. “Doe je mee met ridder Hancelot?” vraagt hij? “Ben ik dan Guinevere?” sms ik terug?”Wie is dat?” vraagt hij per omgaande. Ken ik nog iemand in Groningen?

Uitburgering

In deze turbulente tijd mag ik mijn steen bijdragen door gevluchte mensen op te leiden om in dit malle land te kunnen leven en werken. Behalve dat ik dat ervaar als een voorrecht zet het me ook aan het denken over mijn eigen cultuur. Wat zijn er hier eigenlijk veel dingen waar ik zelf niks van begrijp! Sommige zijn relatief onschuldig, zoals de collectieve liefde voor 4-potige, blaffende gevaarten met tanden.

Hoewel, onschuldig… Ik begrijp weinig van hondenbezitters, en dat is dus zo’n 70% van de Nederlanders. Zelf enorm intolerant wanneer het gaat om in de rij staan, in het verkeer zijn of accepteren dat de buren anders zijn, maar als het op de hond aankomt moet ineens alles kunnen. Vanmiddag nog werd ik in mijn hand gebeten door een kolos van een kilo of 50. Ik had een handschoen aan, die de hond van mijn hand trok en hevig begon te bekwijlen. Hij wilde de handschoen niet teruggeven. De mevrouw die bij hem hoorde was een keurige dame met bont aan en goud om. Ze zei niet, wat je zou verwachten :”Het spijt mij, ik zal de handschoen voor u wassen!” In plaats daarvan stak ze een beschuldigende wijsvinger in de lucht. “Hij vindt het niet leuk!” riep ze. Ik was te verbouwereerd om te vragen wát de hond niet leuk had gevonden. Het was me ontgaan, ik was alleen maar bezig geweest met zo onbeschadigd mogelijk langs hem komen. Affijn, ik zal van mijn stokpaard afkomen, maar dat is dus iets wat ik niet begrijp.

Ook vind ik het hebben van, of het verlangen naar een SUV onvoorstelbaar. Een suf is een hoge auto die vreselijk duur en erg vervuilend is, maar waarmee je goed door modderstromen kunt rijden, of door los zand. Hebben wij dat? Nou dan!

Nog kwalijker dan voorgaande voorbeelden is onze grenzeloze behoefte aan controle. Als er ergens een verwarde tiener met een klapperpistool een streek uithaalt dan krijgt hij bij ons geen pak voor zijn broek. Nee, er volgt nationale regelgeving op. Alle politieagenten hun wapens mee naar huis! Nee, dat is lekker veilig. Nog heel even en dan worden we hier, net als in Amerika, door peuters van 3 per ongeluk doodgeschoten.

Ik begrijp dus dat leren om in dit land te wonen niet eenvoudig is. Maar mijn leerlingen zijn er welgemoed aan begonnen. Stralend, open en leergierig zijn ze gestart met de opleiding. Ze zijn zo geïnteresseerd in elkaar en in alles dat het me ontroert. Dat willen we allemaal wel voelen! Tijdens het lesgeven knijpt de mevrouw die naast me zit telkens even in mijn been. Van een van de deelnemers krijg ik een mail waarin staat :’dit is mijn huiswerk. ik vind u lief.’

Deze mensen zijn een dusdanig goed voorbeeld dat ik overweeg om een uitburgeringscursus te organiseren. Voor iedereen met een hond, een SUV of angst voor vreemdelingen. Kom maar bij ons en zie hoe het ook kan. Het huiswerk voor de eerste les is : Schrijf op : Ik vind je lief.

Auditie

Ow, gruwel, audities! Op mijn 14de viel ik vanzelf met mijn neus in de boter. Ik werd notabene gevráágd om een hoofdrol te spelen in een televisieserie van de -toen nog bestaande- IKON. De IKON stond garant voor degelijke,  educatieve, en dus oersaaie programma’s, maar ik werd desondanks daags na de uitzendingen op straat herkend. Bij mij groeide derhalve abusievelijk het idee dat er een groot actrice in mij huisde, en ik toog dan ook naar de theaterschool. Die heb ik daadwerkelijk doorlopen. Echter, eenmaal onderweg naar een roemrijke carrière met Nipkovschijven en interessante feestjes, bleek ik niet bestand tegen de onechtheid van het wereldje. “Hee, hallo zeg, wat énig om jou hier te zien! Wat zie je er goed uit!! Hoe heet je ook alweer?” Smak, smak, twee zoenen in de lucht.

Zo’n ontmoeting is voor mij voldoende om volledig dicht te klappen. Met stomheid geslagen. Geen idee wat ik terug zou kunnen zeggen. En het kan nog erger : om aan werk te komen doet een acteur audities. Dat zijn een soort vleeskeuringen waarbij je op van alles beoordeeld kunt worden, terwijl je van te voren niet weet op wát. Als je keihard gewerkt hebt om een ingewikkelde monoloog uit Hamlet voor te bereiden, in het Engels, nachten studie kostte dat, dan word je afgewezen om je haarkleur. Na een heleboel zanglessen kon ik vrij aardig een hartverscheurend nummer uit Hair ten gehore brengen. Toch viel de keuze  niet op mij, om de eenvoudige reden dat het kostuum voor de rol mij twee maten te groot was. Mijn collega’s doen moeiteloos 4 audities in de week, je moet het je niet persoonlijk aantrekken, zo zeggen zij. Ikzelf ben echter geneigd om na iedere afwijzing een week of drie met mijn hoofd onder een kussen te gaan liggen, onderwijl concrete zelfmoordplannen overwegend. Ik ben dus niet geschikt voor het vak, al heb ik altijd intens genoten van de momenten dat ik wel meedeed. Misschien is het onverenigbaar: houden van acteren en tegelijkertijd verlangen dat we transparant onszelf zijn. Maar ik benijd dus niemand die auditie moet doen.

Nu is ons koor op zoek naar een nieuwe dirigent. De procedure is zowel eenvoudig als zenuwslopend, voor de betrokkenen. 4 Weken lang krijgt er steeds een nieuwe musicus de kans om indruk op ons, het koor,  te maken. Veilig aan de andere kant vind ik dat reuze amusant om mee te maken. Koren zijn qua sociale samenstelling overal hetzelfde. Het repertoire kan verschillen, de grootte, het niveau, maar de samenstelling niet. In ieder koor in Nederland zitten een heleboel dames in of na de menopauze en een te klein aantal bedremmelde heren. De laatsten worden ruimhartig gepamperd door de dames, een koor zonder bassen en tenoren is immers een armzalig koor. Niet elke vent vindt dat fijn en zo is het sappelen om ze te houden. Het spreekt min of meer vanzelf dat de nieuwe dirigent een man zal zijn. Ski- en tennisleraren en dirigenten zijn mannen, anders werkt het niet. Een licht erotisch geladen sfeer hoort erbij, anders leer je niks. De eerste auditant heb ik gemist, maar door de reacties van de dames weet ik al dat de rest geen schijn van kans heeft. 23,was hij, hij had krullen en nog veel meer kwaliteiten waar een dirigent niet perse over hoeft te beschikken. Zelf was ik gecharmeerd van nummer 3. Die had welliswaar ook mooie schoenen, maar hij liet daarnaast het koor zo mooi harmoniëren dat ik er een beetje van moest huilen. Ik weet niet of hij iets gaat hebben aan mijn voorkeur, dat hangt ervan af. Waarvan af? Of de criteria bij audities inmiddels zijn verschoven naar iemand beoordelen op waar we hem voor vroegen.

Fiebek

Je zou door de huidige berichtgeving in de media bijna gaan denken dat ze het allemaal kwaad bedoelen, maar op deze school is dat echt niet zo. De respons op de aangereikte lesstof is abominabel, dat is waar. Herhaaldelijk aangeboden al : hygiëne, gezonde voeding, omgaan met cultuurverschillen en de onvermijdelijke communicatietechnieken. Bij navraag blijkt dat de leerlingen vooralsnog niets van het gebodene kunnen reproduceren, maar aan hun intentie ligt dat niet.

De klas bestaat uit een dozijn mensen uit 3 verschillende werelddelen, de meesten uit oorlogsgebieden. De hemel weet hoe ze hier terecht gekomen zijn. Aansluitend hebben ze voor een schandelijk lange tijd in een asielzoekerscentrum doorgebracht waar ze niets mochten, alleen ambtenaren te woord staan met een tolk. Ze zijn door de onnavolgbare sluizen van onze procedures gestuwd totdat ze, na het laatste formulier, onze maatschappij zijn ingespuugd. Helemaal legaal, dus nu moet er van alles. Inburgeren, een vak leren door studie en stage. Dit alles pakken ze aan met de sprankelende energie van “ik heb weer een kans” Met grote tegenwoordigheid van geest doen ze de was, lappen ramen en serveren koffie zoals dat hoort bij ons ± met een kaakje en precies om half 11.

In de klas is het een ander verhaal. Er zijn 3 juffen, een boek, een map en een e-learningprogramma. Ze moeten ook blokken voor hun examen, want zo doen wij dat hier. Wat leren wij die mensen dan? Wel, bijvoorbeeld de regels die gelden bij het geven en ontvangen van feedback. Ken jij één Nederlander die die regels spontaan toepast? Ik niet, en ik zou het herkennen want ik geef er al 20 jaar les in.

Als Nederlanders feedback krijgen schieten ze meteen in de verdediging. “Meneer, er zit een klodder mayonaise op uw boord”zei ik behulpzaam. “Kijk naar je eige!”repliceerde hij. “Ik kan de weg niet vinden in deze winkel””Oh, maar andere mensen kunnen dat wel dusss..””Mevrouw, deze koffie is koud.””Dat heb ik niet gedaan, die heeft mijn collega gemaakt!” Ook bij complimenten trouwens. Naar een vriendin:”Wat zit je haar leuk!””Ik moet anders hoognodig naar de kapper!” Het geven van feedback gaat ons zo mogelijk nog slechter af. Zelfs mensen die dat uit hoofde van hun beroep zouden moeten beheersen maken er een potje van. Onduidelijk zijn, intimideren en zelfs ronduit dreigen is schering en inslag. De conducteur in de trein kijkt langdurig vorsend over de rand van zijn bril. De reiziger mag zelf raden wat hij fout heeft gedaan en daarna wat de mogelijke straf zou kunnen zijn. De examinator vraagt bij voorkeur eerst : wat vind u er zelf van?

Gelukkig is er straks, dankzij de school, een hele klas voormalige asielzoekers die ons het goede voorbeeld kunnen geven. Al staart Asli vandaag nog met grote ogen naar het scherm. “Beschrijf het gedrag dat u heeft waargenomen” staat daar. Ze laat er een Somalisch vertaalprogramma op los, maar dat maakt de zin niet veel duidelijker.

Ik gooi het over een andere boeg en laat de leerlingen concrete complimenten voor elkaar opschrijven op ‘geeltjes.’ Een geeltje is een geel briefje met een plakrand. Ze mogen de complimenten op elkaars rug plakken. Het ruggetje van Aïsha is met 5 briefjes al vol, iemand plakt de zesde op haar hoofddoek, bovenop. Na de plaksessie mogen we in 2-tallen de briefjes van elkaars rug halen en lezen. “We worden er blij van” verklaart Diallo. “En zelfverzekerd!”zegt een ander. De les is afgelopen en de andere juf komt me aflossen. Ze groet de groep.” Dag Asli, hallo Aïsha, jij hebt daar iets.” De juf wijst naar het hoofd van Aïsha. Die kijkt haar recht aan en zegt:”Nou en?” Het lukt beter dan de bedoeling was.

Winterspelen

Het begon afgelopen zaterdag op de tennisbaan. Mijn debuut was het, ik had nog nooit op het gravel gestaan met een net en lijnen en regels en alles. Er was meteen maar een toernooi dat après-ski heette, terwijl er van sneeuw of latten geen sprake was.

We speelden dubbel en de mij toegewezen partners gingen zuchten nu bleek dat ze met mij moesten. Daar ging de kans op winst en punten! De winnaar zou naar huis gaan met een weinig begerenswaardige muts van acryl met rendieren erop. Toch waren de meeste deelnemers bereid om tot het uiterste te gaan om hem te bemachtigen. Zelf had ik het druk met begrijpen waar ik mij moest ophouden op het veld. Elke keer als ik mijns inziens een strategisch fijne plek had gevonden moest ik weer ergens anders heen. Ja, soms zelfs naar de overkant van het net. Mijn handen had ik eraan vol en dan moest ik ook nog een racket vasthouden.

Mijn medespeler met de meeste ambitie om te winnen parkeerde mij in een onaanspeelbare hoek, ergens links en vlak bij het net, waar de bal normaal gesproken nooit komt. Na het eerste half uur had ik het meest pijn aan mijn nek omdat ik toch wel graag naar de bal  wilde kijken. Toen kwam de wind mij tegemoet. De storm. Ineens sloegen de tennisballen, aanvankelijk op weg naar mijn dubbelpartner, de puntenjager, midden in de lucht de hoek om, richting mij. Het gebeurt wel vaker dat mensen in hun onnozelheid precies het goede doen. Ik tikte het aansuizende projectiel van bovenaf vriendelijk op zijn bolletje. BAM!! 15 punten tegelijk! Het gaat hard hoor, bij tennis. Toegegeven, ik kon er betrekkelijk weinig aan doen, maar voelde tóch even de neiging om mijn shirt zo half over mijn hoofd te trekken. Gelukkig deed ik dat niet. Dat hoort bij een andere sport.

Niemand die met mij had gespeeld kreeg de muts. Wel kregen we allemaal bier en bitterballen, ook iets wat ik niet per se met skiën associeer, maar ook dat heb ik nog nooit gedaan.

Skiën! Dat kan ik vast erg goed! Er valt niets bij uit de lucht, je weet waar je heen moet (naar beneden namelijk) en er is geen net bij. Bovendien heb je al een muts op nog voor je eraan begint! Daar kun je mee aankomen bij de après-ski. Kan God het dan nu, na al dat waaien, eens een poosje laten sneeuwen? En mij een muts bezorgen? Of moet ik die eerst zelf winnen bij het après-ski toernooi?

Gelijk of vrede

Als je ergens echt iets mee moet in het leven, dan blijven de lessen je achtervolgen tot je ze geleerd hebt. Dit fenomeen neem je het gemakkelijkst waar bij anderen. Het is die vriendin die met jouw steun na een uiterst pijnlijk proces eindelijk van die foute man af was. En nu, twee maanden later, stelt ze haar nieuwe vlam aan je voor en waratje! Precies zo’n type weer. Wat doe je? Haal je vast wijn en zakdoeken in huis? Of wijs je haar de deur? Het is je broer die alweer op het punt staat zich vol enthousiasme in een dubieus financieel avontuur te storten terwijl hij de schulden die het vorige met zich meebracht nog niet helemaal te boven is. Ben je blij voor hem? Of ga je de zuurpruim uithangen? Deze mensen weerspiegelen waarschijnlijk blinde vlekken bij onszelf. Onze reactie, toeschietelijk of afwijzend, maakt bijzonder weinig uit. De les blijft terugkeren totdat de betrokkene hem geleerd heeft.

Terwijl ik dit schrijf staat de wereld in brand. We struikelen over onze woorden in een poging om de collectieve verontwaardiging te verbaliseren. Drie nietsontziende types richtten een bloedbad aan ten kantore van ‘les enfants terrible’ van een krantje met opruiende cartoons in Parijs. We zijn het er allemaal over eens : zij zijn fout en wij zijn goed. Alleen denken de daders en hun sympathisanten daar natuurlijk anders over. Begrijp me goed, ik voel bij mij van binnen een diepe afkeer van het met geweld kracht bij zetten van je gelijk, of ik dat gelijk nou kan begrijpen of niet. Maar er zijn bij mij ook wat andere vragen gerezen : Zijn er ook andere platforms voor de pijn van deze mensen? Kunnen ze ergens op een democratische of waardige manier terecht met hun grieven? Hoe is het om elke dag, jarenlang, bedekt of openlijk beledigd te worden?

Ook ik voel me onprettig bij mensen die met stelligheid hun waarden aan mij proberen op te dringen. Maar hoe zit het dan met mij? Doe ik niet hetzelfde? Mijn waarden zijn ook vanzelfsprekend voor mij. Ik ga niet de straat op om tegenstanders van zwarte piet oneigenlijk te bejegenen. Wel ben ik verontwaardigd wanneer iemand te laat komt op een afspraak. Waar ligt de grens?

Het hele voorval inspireert me vandaag om naar mijn eigen blinde vlekken op zoek te gaan. Welk drama herhaalt zich in mijn leven en wat is mijn aandeel daarin? Wat doe ikzelf om dat drama te creëren? Ik heb behoefte aan meedoen, erbij horen. Tegelijkertijd geef ik niet om status, weet ik niets van mode en permitteer ik het mij om te doen waar ik zin in heb. Als mensen daar aanstoot aan nemen ben ik geneigd om te denken dat zij minder ruimdenkend zijn dan ik. Deze gedachte, of dit oordeel, is ongetwijfeld waarneembaar in mijn houding, gedrag, of woordkeus voor de ander, die daar vanzelfsprekend op reageert. Dan ga ik, gekwetst en wel, zitten wachten tot die ander spontaan verandert en anders geef ik hem de schuld van min misnoegen. Dat werkt dus altijd nooit. Ook de andere optie, de schuld aan mezelf geven en mijzelf daarvoor op mijn kop geven leidt tot verdere verwijdering. En niet, wat mijn behoefte was, tot verbinding met die ander.

Liefdevolle belangstelling voor mezelf en voor de ander brengt me verder. Nu snap ik alles veel beter, blijf ik in contact en leer ik eindelijk wat ik al die tijd over het hoofd zag. Liefdevolle belangstelling is het antwoord, maar veel gevraagd wanneer de pijn te groot is, zoals over Parijs. Toch is het belangrijk om de les te leren, anders blijft die zich herhalen.

 

Mannetjes

Ondanks mijn inspanningen op het gebied van yoga en meditatie is het begrip “je thuis voelen” mij nog altijd onbekend. Zo’n thuisgevoel zit van binnen, dat weet ik natuurlijk wel. Maar aangezien ik het bij mij van binnen nog steeds niet vind zoek ik het in de buitenwereld. Op de een of andere manier verhuis ik al jaren zo rond de kerstdagen. Ik raad U dat af. Het komt goed natuurlijk, maar moeizaam. God en iedereen is met vakantie. Het wordt ieder moment donker, net als je een halve muur geschilderd hebt en o ja, er is nog geen lamp, morgen verder.

‘s Anderendaags blijkt het nieuwe huisje bij daglicht behept met gebreken. Uiteenlopende gebreken. Een bedrijf gaat daar in z’n algemeenheid over en verdeelt de klussen onder zijn onderaannemers, gespecialiseerde mannetjes. “Losse elektriciteitsdraadjes in de douche? Nee, dat doe ik niet, ik ben de loodgieter.” Het is mij ten ene male onduidelijk wat ik van welk mannetje kan verwachten. Ik geef ze daarom koffie en ik zit het uit. Er is er een bij die bij het herstellen van de anti-inbraakstrip mijn voordeur dusdanig ontwricht dat die niet meer open of dicht kan. Hij praat onophoudelijk tegen mij tijdens de uitvoering van zijn dubieuze vakmanschap : “Ja, eigenlijk doet een collega van me dit soort dingen altijd, maar die zit nou thuis. Hij had overuren he? Die moet je wel opmaken want je kunt ze niet meenemen. Dat is zonde toch? Nou voor mij is t ook nog maar één dagje..

Voor ik het weet is hij vertrokken, mij achterlatend met een in onbruik geraakte voordeur. De loodgieter is er nog, maar die kan de deur niet maken. Hij werpt wel een blik op het luchtverversingssysteem, het raam in de slaapkamer dat niet dicht kan en het kapotte glas. “Dat is voor de schilder!” verklaart hij.””En de toiletpot?” vraag ik. Zoiets lijkt me wel iets voor de loodgieter.”Die staat doorgestreept” zegt de loodgieter. Hij toont me zijn opdrachtbon en het is zo. De toiletpot in mijn nieuwe huis die volledig verkleurd is door een nare bruine aanslag moest worden schoongemaakt volgens de woningbouwvereniging, maar op deze opdrachtbon staat de klus doorgestreept. Het mannetje voelt zich derhalve niet meer verantwoordelijk en vertrekt, mij ontredderd achterlatend.

Terug naar de woningbouwvereniging maar weer, alwaar ze me doorverbinden met de spin in het web, de Opperaannemer. “Nee mevrouwtje, wat denkt u nu? We hebben alleen nog storingsdienst en ook daar houden we zo mee op. We gaan lekker naar huis, naar moeder de vrouw, kalkoen eten. Home is where the heart is.

Noodrem

Het is me een raadsel waarom mensen die geen columnist zijn ergernissen sparen. Als je stukjes schrijft kun je er niet buiten, een fijne ergernis wakkert onmiddellijk het vuur der inspiratie aan. Wanneer je dan, al schrijvende, verlekkerd vilein uithaalt naar de bron van je toorn, kom je aan het eind toch meestal weer bij jezelf terecht. Eind goed, al goed : ergernis opgelost, mensen vermaakt en ook nog een beetje wijzer geworden…. Op die manier zijn ergernissen reuze nuttig.

Maar waarom wentelen mensen die niet schrijven zich in ongenoegens? En delen ze die dan ook nog graag met anderen? Beleeft de mens of de toehoorden plezier aan de moppers? Dat niet. Krijgt hij er dan iets voor? Liefde? Erkenning? Een financiële tegemoetkoming? Een heleboel geluk ter compensatie? Nee, juist niet!! De focus op narigheid trekt meer narigheid aan, dat is algemeen bekend. Misschien niet eens in objectieve zin, maar de fixatie op pech maakt dat de verongenoegde eventuele aangenaamheden niet eens opmerkt. Op deze manier treedt de wet van Murphy in werking. Voorbeeld?

Er was een bommelding op het station van Utrecht, om 19.30 ‘s avonds. De naweeën van deze calamiteit zijn nog tot halverwege de nacht na te voelen, tot ver buiten de randstad. In Arnhem stap ik in een trein, tezamen met een dozijn O.V. slachtoffers, qua gemoedstoestand variërend van verongelijkt tot in blinde paniek en alles daartussen. De conducteur voelt de bui hangen en sluit zich op in zijn privéhokje. In mijn coupé zitten twee geagiteerde dames op leeftijd. Ze kwetteren onafgebroken hun misnoegens tegen elkaar, beide tegelijk, zodat ik de enige luisteraar ben. De verbale aantijgingen gaan door, ook als ze opstaan en postvatten bij de deur, lang voor station Velp. Gezamenlijk staan ze aan de spoorzijde achter het glas. De trein mindert vaart en stopt. “Station Velp” klinkt het door de luidspreker. De kordaatste van de dames drukt ferm op de gele knop. Er gebeurt niets. Ze drukt op de blauwe. Nog niets. Nu drukt ze 10, 12, 18 keer driftig op beide knoppen, zonder enig resultaat. “Druk jij eens?!” vraagt ze haar vriendin. Die drukt ook. Vaak en hard.. De dames worden bozer. Dan zet de trein zich weer in beweging. “Wel heb je ooit!” Het oudste dametje spreekt nu op luide toon.”Dit geloof je toch niet?!!” De ander meent :”Dit pikken we niet.” en ze begeeft zich naar de noodrem. Van lieverlee zijn de overige reizigers opgehouden met mokken en hangen over de leuningen van hun stoel om te zien of ze het echt zal doen. Ze doet het. De trein komt abrupt tot stilstand. De conducteur moet komen. Hij moet door de haag van boze reizigers deze zoveelste vertraging van vandaag komen oplossen. De dames uitleggen dat ze er wel uit hadden gekund, in Velp, maar aan de andere kant, aan de perronzijde. De dames willen dat de trein terug zal gaan. In plaats daarvan krijgen ze een bekeuring. Volgens mij kunnen ze beter zelf gaan schrijven.