Monthly Archives: October 2017

De duivel

Als ik terugkom zie ik dat Cor in de zon is gaan zitten met zijn onvermijdelijke cryptogram. Het potlood tussen de wijs- en middelvinger van zijn rechterhand. Naast zijn stoel twee bierflesjes. Cors manier om zich te ontspannen. Altijd. Cor houdt van regelmaat en patronen. We hebben het daar al vaak over gehad want ik ken hem al lang en voor mij voelen zijn patronen aan als een harnas. Het stoort me dat ik onze conversatie die zal volgen al van te voren uit kan schrijven. “Zoooo..” zal hij zeggen. “En? Hoe was het?”en daarna, ongeacht mijn antwoord :”Kijk aan!”

Hoewel ik eigenlijk weet dat het zinloos is stel ik voor om het weer eens te hebben over hoe het is om tegelijk op dezelfde plek te zijn. Zinloos zeg ik, want dat hebben we al vaak gedaan. Ik zal open en voorzichtig beginnen en hij zal onmiddellijk reageren met zich verdedigen en verantwoorden, ook al heb ik het over mezelf en niet over hem. Hij zal zijn zeurderige kleine-jongetjesstem opzetten en ik zal daar boos om worden omdat ik me in de moederrol gedrukt voel die ik niet wil spelen.

Deze keer gaat dat niet anders. Hoewel ik creatief ben en erover heb nagedacht reageer ik net als anders. En Cor natuurlijk ook. Hij blijft maar herhalen met die toon van hemdat hij het zich niet bewust was, het niet zo bedoeld had, er niets aan kan doen.Ik merk maar vaag op dat er hete vlagen woede door mijn lijf golven. Dat ik mijn stem verhef. Cor krimpt in elkaar. Daar word ik nog bozer van. Met een bijna bovenmenselijke kracht dwing ik mezelf tot een kalmer, vriendelijker toon. We moeten iets gaan doen, zo gaat dit niet. `Maar ik heb alleen maar gezegd dat ik een maaltijd zal klaarmaken!`jammert Cor. Het jongetje heeft nu behoefte aan geruststelling en een complimentje. Ik geef hem dat niet. Daarmee zou ik de moederrol die ik zo verafschuw bevestigen.

Teruglopend voel ik me in de tang. Ik heb nog nooit iets lekker gevonden wat Cor maakte, maar dat zeggen zou olie op het vuur zijn. Ik moet hem gelegenheid geven om iets voor me te doen en dan dankbaar zijn, dat is de enige manier om de rust te laten weerkeren. Maar zelf heb ik behoefte aan even alleen zijn. Ik vraag hem of hij het wiel weer in mijn fiets wil zetten, op een veel te bitse toon. Schokschouderend vertrekt hij. Ik zie dat hij trilt, het hoofd gebogen als een paard. En ik voel niets dan kille woede.

Ik pak een ui en begin die te snipperen.Daarna doe ik water in de pan voor de pasta. Adem halen. Mezelf voelen, probeer ik, maar ik voel niets meer. Kennelijk ben ik ertussenuit gevlogen. Ik concentreer me op een tweede ui, me ervan bewust dat dit een moment is waarop ik in mijn vingers kan snijden. Dan komt Cor weer aangebeend, met grote passen. `Je ventiel is nu helemaal stuk.`zegt hij. Er is niets meer aan te doen.´Zeg dat niet tegen mij.`antwoord ik.´Los het op, of niet, maar bespaar me dit. Stoppen nu daarmee. Ik kan het niet handelen.`

Cor stopt niet. Hij heeft dat stemmetje weer. Hij moet en zal me tot in detail vertellen hoe het ging. De strekking is dat hij heel erg zijn best heeft gedaan en dat het per ongeluk was. Achter iedere zin hoor ik een onuitgesproken ´mama´.

`Stoppen!`brul ik. ´Ophouden nu.´Hij doet het niet. Gaat nog meer woorden zeggen. En ineens schop ik hem onder zijn kont. Hij schrikt, kijkt me aan en schakelt naar de ´mea-culpa-modus. Hij huilt een beetje en jammert dat het zijn schuld is, dat hij altijd alles fout is en dat hij daar niets aan kan doen omdat hij er geen bewustzijn op heeft. Ik wou dat ik kon zeggen dat ik op dat moment flitsen uit mijn verleden zag. De man van mijn moeder, twintig jaar ouder dan zij, die met zijn vieze oude handen tussen mijn benen op mijn borst lag te janken midden in de nacht. Jammerend dat het allemaal zo moeilijk voor hem was, zijn adem stinkend naar whiskey en Brandaris. Maar dat is niet zo. Dat komt pas later, in de nacht. NU zie ik alleen maar Cor. En hoewel ik al dertig jaar bevriend met hem ben en dus veel van hem houd voel ik nu alleen woeste woede. Ik storm op hem af en stomp hemzo hard als ik kan op zijn borst. En ik schop. Jezus, waarom doe ik dit? Waarom kan ik niet stoppen? Waarom loop ik niet weg? Ik schreeuw en ik schaam me en ik kan niet stoppen.

Het eten blijft onaangeroerd. Pas als Cor de afwas gaat doen en dus uit mijn blikveld verdwijnt kom ik langzaam uit mijn verzengende hypnose. Ik ga met mijn toilettas naar de douche, als een mechanische lappenpop. Durf niet om me heen te kijken, iedereen heeft me gehoord natuurlijk. Cor is zielig en ik ben slecht.

Dit is hem, mijn duivel. En ik begrijp nu waarom ik al meer dan veertig jaar liever mijn tanden kapot knars dan er een glimp van naar buiten te laten. Ik hoop dat het echt waar is wat ik op de schrijfcursus leerde: dat als je open bent en eerlijk, dat dan de harten zullen opengaan, want op dit moment vind ik het moeilijk om van mezelf te houden. Ik ben zo bang dat het toch waar is dat sommige verhalen te erg zijn om te vertellen..

 

Fiets

“Route Barré” staat met zwarte koeienletters op een enorm signaalgeel verkeersbord. ‘Dat zal wel weer’ mompelt Mees tegen niemand in het bijzonder, want ze is alleen. Mees is al tien dagen lang alleen onderweg op haar fiets. Sinds een paar dagen is ze gaan praten. Tegen haar overleden vader, met haar levenloos geboren broertje en met verschillende onstoffelijke verschijningen zoals godinnen en opgestegen meesters. Mees houdt ervan zich te laten leiden door haar intuïtie en door tekenen van de natuur, al laten die laatsten zich niet altijd goed duiden.

Bij de vorige route barree waren er drie buizerds in de lucht. Volgens Mees een onontkoombaar teken dat het mee zou vallen met de wegwerkzaamheden. Dat bord gold natuurlijk voor auto’s, niet voor fietsen. Onder toeziend oog van de hoge buizerds begon ze aan het hek te sjorren. Na enig gepast geweld kon het hek opzij en de fiets erdoor. Fieuww, deden de buizerds. Na het hek achter zich gesloten te hebben vervolgde Mees haar weg. Een kilometer of acht, vrijwel één lange, heerlijke afdaling. En toen hield de weg ineens op. Hij eindigde in een enorme berg grind met daarachter alleen nog moerassige drassigheid. Bij nader inzien hadden de buizerds gewaarschuwd en niet aangemoedigd. ‘Onthouden, dit’ zei Mees tegen zichzelf. En keerde om voor een acht kilometer lange klim. De buizerds waren weg.

En nu dus weer zo’n bord. Route barré. Geen buizerd te zien! Is dat een teken? Kun je iets afleiden uit de afwezigheid van iets? Mees loopt een stuk de weg af achter het bord. Ook om de hoek lijkt de weg gewoon onbeschadigd verder te gaan. Maar zestien kilometer om is ver op een fiets. Mees besluit haar hoger zelf te raadplegen. Of haar beschermengel. Nou ja, iets. Met behulp van de zonnestand en het kompas op haar stuur bepaalt ze waar het noorden is. Dan zoekt ze een vlakke plaats en verdeelt haar gewicht gelijkmatig over haar voeten. Het gezicht en de tenen naar het noorden gekeerd. Nu de testvraag:’Ben ik een vrouw?’ prevelt Mees.Onmiddellijk voelt ze zich naar voren hellen, het gewicht op de tenen. Een overtuigend ‘Ja!’ betekent dat.’Ben ik een man?’ Wap, ze zwenkt naar achteren. Moet zelfs een stap zetten om niet te vallen. Mooi, dit werkt. ‘Kan ik hier verder fietsen?’vraagt Mees. Haar lichaam helt een beetje naar achteren. Dat is niet overtuigend genoeg. ‘Dat komt omdat ik dat denk!’ zegt Mees tegen haar onzichtbare helpers. Willen jullie me het juiste antwoord geven, ongeacht wat ik denk? Weer de vraag, en nu gebeurt er niets. Mees schudt haar lijf en kijkt nog een keer op de kaart. De weg ligt helemaal onderaan en loopt zelfs hier en daar van de kaart af. Onmogelijk om te zien hoe ver de omleiding om zal zijn.’Kan ik hier doorfietsen?’vraagt Mees nog een keer. Nu helt haar lichaam naar voren. ‘Mooi zo’zegt Mees. Ze trekt het bord opzij en duwt haar fiets erlangs. Na een paar kilometer treft ze inderdaad een stukje ongeasfalteerde straat aan. Her en der ligt achtergelaten stratenmakersgereedschap: een drilboor, een vuistje en houtjes met touwtjes eraan. Mees tilt voorzichtig haar fiets over de touwtjes. Dan pas ziet ze de keet met de open deur. Zes mannen zitten daarbinnen, ieder met een homp brood in de knuist. Een paar van hen steekt een hand op ter begroeting. ‘A tout suite!’ zegt er een. Tot zo meteen. Mees lacht naar de mannen in de keet. ‘Mais non! Je continue!’zegt ze. De mannen halen hun schouders op.

Haha! Dat was het al. Mees maakt er spontaan een liedje over. Dat goede dingen altijd gemakkelijk gaan, zingt ze. En dan is er nog een gat in de straat. Een diep gat dit keer, met helemaal op de bodem uitstekende slangen en buizen en pas gestort beton. Niemand in de buurt. Het gat is minstens twee meter diep en aan de kant van Mees met een loodrechte wand. Wel is er aan de zijkant een heel smal richeltje waarover gelopen is. ‘Dat is te smal voor mij en mijn fiets’ zegt Mees. En probeert het vervolgens toch. Het gaat tot halverwege goed, dan glijdt het achterwiel weg en is de fiets niet meer te houden. Hij dondert et bagage en al naar beneden en omdat Mees niet los wil laten valt ze erbovenop. Net naast het pas gestorte beton. Even blijft Mees op de fiets liggen om na te denken over wat deze faut-passe haar te zeggen heeft. Fieuw, hort ze ten antwoord. Hoog in de lucht cirkelt een buizerd, termiekend op de warme lucht.